
Een bundeltje anonieme ledematen, geschilderd door Théodore Géricault
Toen ik gisteren na een vermoeiende werkdag in het revalidatiecentrum naar huis fietste, rukte de zwaartekracht meedogenloos aan mijn lichaam. Ik was de hele dag met ouderen bezig geweest, maar voelde me nu zélf net een oudje, uitgeput en voorovergebogen. In het verzorgingshuis waar ik vorig jaar werkte, had ik na afloop van een werkdag meestal minder last van vermoeidheid gehad. Ik kreeg er namelijk gelegenheid tot persoonlijk contact met de bewoners, die me inspireerden met hun levenskracht onder moeilijke omstandigheden.
Destijds kon ik in een dementerende mevrouw het meisje herkennen dat ze eens was geweest, en in een rouwende weduwnaar de liefhebbende echtgenoot. In de mensen die ik momenteel verzorg zie ik daarentegen kwakkelende hoopjes materie, die vloeistoffen en geuren uitscheiden. Dat komt doordat er voor gesprekjes met hen nauwelijks tijd is; ik vlieg slechts kortstondig hun kamers binnen om luiers te verschonen, katheterzakken te vervangen en zalfjes te smeren op rode smetplekken onder hangende borsten en op gerimpelde geslachtsdelen.
Vorig jaar ontroerden zulke klusjes me, omdat ze mensen onthullen in hun opperste kwetsbaarheid. Maar tegenwoordig ken ik de eigenaren van de lichaamsdelen die ik verzorg amper, waardoor mijn handelingen iets mechanisch krijgen. Ook mijn eigen lijf voelt aan het einde van een werkdag als een onpersoonlijk bundeltje vlees, waar het leven op in heeft gebeukt. Stof zijt ge, en tot stof zult ge wederkeren. Nooit eerder heb ik die woorden uit Genesis zo innig doorleefd.