Behoefte aan tederheid

‘Ons vertedert op de eerste plaats alles wat door zijn aard fragiel en kwetsbaar is: het kleine kind, de weerloze medemens, het “gevoelige hart”, een slapend mens. Al wat teer is, heeft het vermogen ons teder te stemmen’, schrijft Ton Lemaire. Ik pak zijn filosofisch-poëtische essay De tederheid, waardoor ik totaal overrompeld was toen ik het jaren geleden las, er weer eens bij, want mijn universum stroomt deze dagen van tederheid over. Mijn ‘universumpje’, kan ik beter schrijven, want het zijn twee minuscule beestjes die mijn hart zo week hebben gemaakt, die me kluisteren aan mijn kleine woning en maken dat ik op mijn tenen door de kamer sluip, deuren en kastjes bijzonder behoedzaam dichtdoe, de muziek heel zachtjes zet, een fluisterstem opzet en ook anderen maan zachtjes te spreken. Het zijn twee jonge konijntjes die me doen overstromen van voorzichtigheid.

Wat hebben tederheid en voorzichtigheid met elkaar te maken? Nou, het is het besef hoe mijn grote, lompe voeten hun kleine, behaarde lichaampjes zouden kunnen vermorzelen, en mijn diepgevoelde afkeer bij die gedachte. Het is ook de fascinatie dat zoiets breekbaars tegelijk zo levenslustig is, zo springerig en glanzend en gezond, en de wens die vitaliteit vrij te laten bloeien, niet te knakken. Het is het verlangen om hen zacht te strelen en daarbij niet aan het schrikken te maken; om even afstand van mijn eigen lompheid te doen, die zo botst met hun verfijning. Mijn tederheid doet hun kleinheid bezit van mijn eigen grootheid nemen, en maakt dat ik alle uitwassen van die grootheid – onbehouwen bewegingen, een harde lach – overboord wil gooien om hen niet van angst te doen verstijven. Vertedering is conservatisme: laat hen altijd zo mooi en klein en onbezorgd blijven, en laat mij daar deelgenoot van zijn.

Tederheid is bepaald niet onzelfzuchtig. Het is zo’n heerlijk gevoel, dat genieten van een leventje dat kleiner en zwakker is dan je zelf bent, dat je je dat zwakkere leven toe zou willen eigenen, al is het slechts door het af en toe voorzichtig aan te raken of er van een afstandje naar te gluren. Dat deze konijntjes rondsnuffelen in een ren die het grootste deel van mijn woonkamer in beslag neemt, is geen kwestie van liefdadigheid. Dat ik dagenlang konijntjes aan het vergelijken was op Marktplaats en uiteindelijk de twee schattigste bestelde, was een weloverwogen vorm van consumptiegedrag. Ik hoopte ermee tegemoet te komen aan mijn diepe behoefte aan vertedering, een behoefte die me plotseling is overkomen en me nog altijd een beetje verrast.

De tederheid ontwaakte toen ik vorig jaar door kleine kikkertjes omringd werd op het bospad en besloot een paar van hen mee te nemen naar huis om te observeren in een glazen bak. Het is dezelfde tederheid waarmee ik dit jaar de lente verwelkomde en dan vooral de fragiele, pasgeboren blaadjes met hun zachte, behaarde randjes. Maar de lente gaat voorbij, en de kikkertjes liet ik al na enkele dagen vrij – ze aten niets, en ik wilde het niet op mijn geweten hebben hen te laten sterven. Er moest iets anders komen, iets zachts en levends dat me eindeloos zou fascineren zonder al te opdringerig te zijn. Een kind of hond of kat, dat zou niet in mijn leven passen, alleen al omdat ze een stem hebben en daarmee behalve vertederend op den duur ook ergerlijk zijn.

Konijntjes werden het dus – beeldschoon en ‘net echt’, waarmee ik bedoel dat je zulke beestjes ook buiten in het bos zou kunnen tegenkomen. Een stukje echte natuur, echte lente in huis, altijd hun vachtje binnen het bereik van mijn vingers, hun rondspringende, zich wassende of uitgestrekt liggende lijfjes in mijn blikveld. Voortaan altijd in mijn leven die oproep om zacht te zijn, te fluisteren, behoedzaam te bewegen – daaraan gehoor geven doe ik blijkbaar maar al te graag.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s