Mijn bovenbuurvrouw is een Poolse die al haar wakkere uren aan werken besteedt. Slapen doet ze slechts enkele uren per etmaal, tussen haar afzonderlijke baantjes in: soms van negen uur ’s avonds tot twee uur ’s nachts, soms van middernacht tot vijf uur ’s ochtends. Hoewel ik me erger aan het dichtslaan van deuren op zulke oncourante tijdstippen, bewonder ik haar mateloos. Wat houdt een vrouw op de been die werken met slapen en slapen met werken afwisselt, zodat haar leven niets anders dan overleven is?
Ik weet dat het in vroegere eeuwen voor het merendeel van de mensheid zo was, en dat ook nu in de meeste niet-westerse landen fulltime werken echt full time betekent. Gelegenheid hebben om te lezen, uit te slapen, vrienden te zien of een avondje uit te gaan, dat is helemaal niet vanzelfsprekend. Toch zou ikzelf onmogelijk zonder kunnen, en mijmer ik – als ik ’s nachts wakker lig door gestommel en dichtslaande deuren – over het raadsel: waar haalt iemand de motivatie vandaan om alleen te eten en te slapen om te kunnen werken, en álles, lichaam en geest, in dienst te stellen van oninteressante baantjes, als schoonmaakster of als extra paar handen aan een lopende band?
Mijn bovenbuurvrouw moet meer van haar blonde dochter en haar technisch aangelegde kleinzoon houden dan van zichzelf. Voor hén faciliteert ze een fatsoenlijk leven en een goede opleiding in thuisland Polen, terwijl zijzelf hen alleen rond de feestdagen eventjes bezoekt.