De twee Indiase jongens mogen elke week op een vast moment contact opnemen met hun vader en moeder. Ik zeg hen dat ‘my parents would freak out’ als ze zouden weten dat ik voor onbepaalde tijd in een of ander buitenland in de gevangenis zou zitten. De jongens knikken en staren somber voor zich uit. De jongste is eenentwintig.
‘We are no criminals!’ schreeuwt een Nigeriaanse man met een felle blik in zijn ogen. ‘No criminals! We are no criminals!’ Hij herhaalt het gedurende de hele avond wel honderd keer, als een mantra.
Een zwarte jongen met een verfijnd gezicht staart voor zich uit, alsof hij niet helemaal aanwezig is, en glimlacht dan. Tijdens het praten schakelt hij met gemak van vloeiend Engels op vloeiend Frans op vloeiend Nederlands over. Hij spreekt ook Portugees, beweert hij. ‘Jij bent een geleerde jongen!’ roep ik bewonderend uit. Gek genoeg blijkt hij niet te kunnen schrijven of lezen.
Een groepje Iraanse jongemannen reageert enthousiast als ik de grootste moderne schrijver uit hun land, Sadegh Hedayat, blijk te kennen. Ze hebben zijn beroemdste boek, De blinde uil, gelezen in een clandes- tiene uitgave die aan de universiteit van Teheran circuleerde. Op het bezit van het boek staat onder het huidige islamitische regime in Iran een strenge straf.
Hoewel de mannen alle vijf beweren tot het christendom te zijn bekeerd en daarom gevaar te lopen, lijken ze in mijn ogen meer op vrijgevochten avonturiers dan op vrome aanhangers van welk geloof dan ook. Als religieuze bekeerling maak je bij een asielaanvraag nu eenmaal meer kans dan als hoogopgeleide, seculiere jongeman die ervan droomt in een vrij land te leven.
‘Voor een gevangenis ligt de levensstandaard hier best hoog’, zegt een bedachtzame man van achterin de dertig, die erop doelt dat hij voldoende te eten krijgt, een schone cel met eigen toilet bewoont en zo nu en dan zijn advocaat en een medewerker van Vluchtelingenwerk te spreken krijgt. ‘Maar wij horen niet in de gevangenis. Dat wij hier zitten is een probleem van jullie land. Een groot probleem.’ Hij fronst de hele tijd. ‘Jullie doden ons zachtjes, jullie doden ons met veren.’