Eigenlijk vind ik dat ik muziek met zo’n vrouwonvriendelijke tekst en clip niet mag waarderen, maar ik doe het toch: Where The Wild Roses Grow van Nick Cave en Kylie Minogue draai ik nu al de hele dag, en ik vraag me – bezorgd? beschaamd? – af waarom. In het nummer wordt immers een behoorlijk traditioneel rolpatroon bevestigd, dat van de weerloze, verleidelijke vrouw en de overmeesterende man, iemand die ik niet graag in het echt zou tegenkomen. Minogue, in het lied Elisa Day genaamd, ziet er met haar blanke huid, rode haar en volle lippen uit als een echte femme fatale, een Lilith uit de mythologie, maar ze zingt dat Cave haar eerste man zal zijn: ze is dus nog maagd, terwijl Cave een duistere uitstraling heeft en haar moordenaar blijkt te zijn.
Het beeld van de drijvende Elisa Day verwijst opzichtig – kitscherig bijna – naar de beeldschone, door bloemen omringde Ophelia in het water, zoals verbeeld in het beroemde schilderij van John Everett Mil-lais. Activeert deze clip soms mijn prerafaelitische puberperiode, toen ik wegdroomde bij schilderijen van mysterieuze vrouwen en geobsedeerde jongemannen in de ongerepte natuur? Word ik betoverd door de ongecompliceerde sensualiteit van Minogues volle stem en de diepe donkerte van die van Cave? Dat zou goed kunnen, want mijn vriend heeft me onlangs nieuwe boxen cadeau gedaan, waardoor beats en bas-stemmen een extra dimensie hebben gekregen, zoals ook de bovenstemmen lichter klinken, dichterbij.
Toch heeft mijn waardering voor het nummer vermoedelijk vooral te maken met een herinnering die er onlosmakelijk mee is verkleefd, en die steeds opnieuw wordt geactiveerd als ik het draai: die aan mij en mijn eerste geliefde in de auto, een halfjaar voordat hij aan kanker overleed. We hadden juist een boswan-deling in de schemering gemaakt, waarbij ik het – van verliefdheid? of gewoon omdat ik te lang studerend op mijn kamertje had gezeten? – niet kon laten als een jonge hond opgewonden rondjes te rennen, heuvel-tje op, heuveltje af, bij mijn liefje vandaan en weer naar hem terug, terwijl hij me hijgend maar tevergeefs probeerde bij te houden: de tumor knelde zijn luchtpijp af en verhinderde hem om vrij te ademen. Zo dartel als ik was, zo machteloos was hij. Toch lukte het me maar niet om te kalmeren, al maande de stem van mijn geweten me uit solidariteit zijn zieke tempo aan te houden.
Eenmaal terug in de auto verschenen er een grimas op zijn gezicht en een duistere blik in zijn ogen, en als een opgeschoten jochie gaf hij plotseling vol gas, zodat we als gekken over de snelweg sjeesden; ondertus-sen schalde Where The Wild Roses Grow haast ondraaglijk luid uit de boxen. Mijn hart begon te bonzen en het zweet brak me uit, maar gek genoeg begon ik niet te gillen of te protesteren, zoals ik normaal gesproken zou hebben gedaan – nee, ik gaf me volledig over aan zijn hartstochtelijke roekeloosheid, en aan de gedach-te dat we óf samen zouden overleven óf samen sterven, waarbij hij – zoals ik me pas later realiseerde – mijn moordenaar zou zijn geweest, zoals in de clip Nick Cave die van Kylie Minogue.
We overleefden; hij echter niet voor lang.